Ze zat zuur voor zich uit te kijken. Ze zat op mijn stoel, de vrouw met het rost gekrulde haar; ik wou aan het kleine venstertje zitten. Maar in mijn plaats zat daar nu een zuurkijkende roste vrouw met gekruld haar. Ik hoop dat het raampje breekt en dat ze er met haar dikke kop doorgezogen wordt.
De piloot zegt wat in het Spaans. Ik kan geen Spaans, maar ik denk dat hij vertelt hoe mooi het weer wel niet is in Spanje. De zon gaat onder aan stuurboord. Ik weet niet of vliegtuigen ook stuurboorden hebben, of een roer, of zeilen, of zo'n plank om muiters af te duwen, maar het kan.
Ze is oranje, de zon die aan stuurboord onder gaat. Ze is al een stuk verborgen achter donkere wolken. De piloot moet gelogen hebben toen hij vertelde over zijn mooie vaderland; voorlopig ziet het er best bewolkt uit... vanuit de wolken gezien dan.
Ik ben best wel een beetje nerveus om dat mooie meisje terug te zien. We hebben gisteren gepraat via het internet. Ik zag haar, zij zag mij. Haar borstjes wou ze niet tonen, maar dat gaf niet. Ik zag ze langzaam in slaap vallen en dat vind ik ook best mooi.
Bij nader inzien lijkt het me een heel karwei om muiters van een plank uit een vliegtuig te laten lopen. Ik verwacht complicaties met betrekking tot de cabinedruk.
Over een klein kwartier zal ik ze weerzien, dat vreemd wezentje dat zegt dat ze graag bij mij zou zijn. Dan zal ze daar staan, in de luchthaven. Dan zal ik naar haar toewandelen en niet meteen weten wat te doen. Dan zal ik hopen dat ze me vastneemt en me kust. Misschien zal zij hetzelfde hopen en zullen we daar gewoon staan en daarna zwijgend naar haar huis rijden, maar ik hoop van niet.
De vrouw met de dikke kop haalt haar gsm al boven. Het is een iPhone, zo'n lelijke witte. Misschien is ze ook op weg naar haar Spaanse lief, maar dat ben ik niet zeker. Ik durf het ook niet vragen. Bovendien ben ik nog steeds een beetje boos omdat ze op mijn plaats zit.
Het is donker in Spanje. In Frankrijk is het nu nog licht. Dat is niet eerlijk en ook helemaal niet logisch als je niets kent van fysica. In warmere landen hoort het langer licht te zijn; dat zegt de logica. De realiteit zegt het tegenovergestelde.
Als er dan toch een plank zou zijn in het vliegtuig, zou ik die zuurkijkende roste uit het vliegtuig duwen. Daarna zou ik op haar plaats gaan zitten, die eigenlijk de mijne is, en de hele tijd naar buiten kijken.
Het vliegtuig gaat landen. Ik ben bang. Niet van het vliegtuig, maar van wat ik zal zeggen als ik dit meisje terug zie. Ik ben bang dat ze mij anders herinnerd, dat we niets zullen hebben om over te praten, dat ze niet met me zal willen vrijen. Ik ben bang dat ze zich vergist heeft.
Rechts van me kotst een meisje. Zij moet ook van de plank.
Ik hoop dat ze nog met me zal willen vrijen, dat meisje dat in de luchthaven op me wacht. Misschien wacht ze daar zelfs niet eens. Misschien laat ze me daar gewoon staan. Misschien heeft ze bedacht dat het vreemd is om me op te wachten, om me toe te laten in haar huis.
Ik kan niet meer terug. Of toch... de plank.
De piloot zegt wat in het Spaans. Ik kan geen Spaans, maar ik denk dat hij vertelt hoe mooi het weer wel niet is in Spanje. De zon gaat onder aan stuurboord. Ik weet niet of vliegtuigen ook stuurboorden hebben, of een roer, of zeilen, of zo'n plank om muiters af te duwen, maar het kan.
Ze is oranje, de zon die aan stuurboord onder gaat. Ze is al een stuk verborgen achter donkere wolken. De piloot moet gelogen hebben toen hij vertelde over zijn mooie vaderland; voorlopig ziet het er best bewolkt uit... vanuit de wolken gezien dan.
Ik ben best wel een beetje nerveus om dat mooie meisje terug te zien. We hebben gisteren gepraat via het internet. Ik zag haar, zij zag mij. Haar borstjes wou ze niet tonen, maar dat gaf niet. Ik zag ze langzaam in slaap vallen en dat vind ik ook best mooi.
Bij nader inzien lijkt het me een heel karwei om muiters van een plank uit een vliegtuig te laten lopen. Ik verwacht complicaties met betrekking tot de cabinedruk.
Over een klein kwartier zal ik ze weerzien, dat vreemd wezentje dat zegt dat ze graag bij mij zou zijn. Dan zal ze daar staan, in de luchthaven. Dan zal ik naar haar toewandelen en niet meteen weten wat te doen. Dan zal ik hopen dat ze me vastneemt en me kust. Misschien zal zij hetzelfde hopen en zullen we daar gewoon staan en daarna zwijgend naar haar huis rijden, maar ik hoop van niet.
De vrouw met de dikke kop haalt haar gsm al boven. Het is een iPhone, zo'n lelijke witte. Misschien is ze ook op weg naar haar Spaanse lief, maar dat ben ik niet zeker. Ik durf het ook niet vragen. Bovendien ben ik nog steeds een beetje boos omdat ze op mijn plaats zit.
Het is donker in Spanje. In Frankrijk is het nu nog licht. Dat is niet eerlijk en ook helemaal niet logisch als je niets kent van fysica. In warmere landen hoort het langer licht te zijn; dat zegt de logica. De realiteit zegt het tegenovergestelde.
Als er dan toch een plank zou zijn in het vliegtuig, zou ik die zuurkijkende roste uit het vliegtuig duwen. Daarna zou ik op haar plaats gaan zitten, die eigenlijk de mijne is, en de hele tijd naar buiten kijken.
Het vliegtuig gaat landen. Ik ben bang. Niet van het vliegtuig, maar van wat ik zal zeggen als ik dit meisje terug zie. Ik ben bang dat ze mij anders herinnerd, dat we niets zullen hebben om over te praten, dat ze niet met me zal willen vrijen. Ik ben bang dat ze zich vergist heeft.
Rechts van me kotst een meisje. Zij moet ook van de plank.
Ik hoop dat ze nog met me zal willen vrijen, dat meisje dat in de luchthaven op me wacht. Misschien wacht ze daar zelfs niet eens. Misschien laat ze me daar gewoon staan. Misschien heeft ze bedacht dat het vreemd is om me op te wachten, om me toe te laten in haar huis.
Ik kan niet meer terug. Of toch... de plank.