dinsdag 22 mei 2012

Vliegtuig

Ze zat zuur voor zich uit te kijken. Ze zat op mijn stoel, de vrouw met het rost gekrulde haar; ik wou aan het kleine venstertje zitten. Maar in mijn plaats zat daar nu een zuurkijkende roste vrouw met gekruld haar. Ik hoop dat het raampje breekt en dat ze er met haar dikke kop doorgezogen wordt.

De piloot zegt wat in het Spaans. Ik kan geen Spaans, maar ik denk dat hij vertelt hoe mooi het weer wel niet is in Spanje. De zon gaat onder aan stuurboord. Ik weet niet of vliegtuigen ook stuurboorden hebben, of een roer, of zeilen, of zo'n plank om muiters af te duwen, maar het kan.

Ze is oranje, de zon die aan stuurboord onder gaat. Ze is al een stuk verborgen achter donkere wolken. De piloot moet gelogen hebben toen hij vertelde over zijn mooie vaderland; voorlopig ziet het er best bewolkt uit... vanuit de wolken gezien dan.

Ik ben best wel een beetje nerveus om dat mooie meisje terug te zien. We hebben gisteren gepraat via het internet. Ik zag haar, zij zag mij. Haar borstjes wou ze niet tonen, maar dat gaf niet. Ik zag ze langzaam in slaap vallen en dat vind ik ook best mooi.

Bij nader inzien lijkt het me een heel karwei om muiters van een plank uit een vliegtuig te laten lopen. Ik verwacht complicaties met betrekking tot de cabinedruk.

Over een klein kwartier zal ik ze weerzien, dat vreemd wezentje dat zegt dat ze graag bij mij zou zijn. Dan zal ze daar staan, in de luchthaven. Dan zal ik naar haar toewandelen en niet meteen weten wat te doen. Dan zal ik hopen dat ze me vastneemt en me kust. Misschien zal zij hetzelfde hopen en zullen we daar gewoon staan en daarna zwijgend naar haar huis rijden, maar ik hoop van niet.

De vrouw met de dikke kop haalt haar gsm al boven. Het is een iPhone, zo'n lelijke witte. Misschien is ze ook op weg naar haar Spaanse lief, maar dat ben ik niet zeker. Ik durf het ook niet vragen. Bovendien ben ik nog steeds een beetje boos omdat ze op mijn plaats zit.

Het is donker in Spanje. In Frankrijk is het nu nog licht. Dat is niet eerlijk en ook helemaal niet logisch als je niets kent van fysica. In warmere landen hoort het langer licht te zijn; dat zegt de logica. De realiteit zegt het tegenovergestelde.

Als er dan toch een plank zou zijn in het vliegtuig, zou ik die zuurkijkende roste uit het vliegtuig duwen. Daarna zou ik op haar plaats gaan zitten, die eigenlijk de mijne is, en de hele tijd naar buiten kijken.

Het vliegtuig gaat landen. Ik ben bang. Niet van het vliegtuig, maar van wat ik zal zeggen als ik dit meisje terug zie. Ik ben bang dat ze mij anders herinnerd, dat we niets zullen hebben om over te praten, dat ze niet met me zal willen vrijen. Ik ben bang dat ze zich vergist heeft.

Rechts van me kotst een meisje. Zij moet ook van de plank.

Ik hoop dat ze nog met me zal willen vrijen, dat meisje dat in de luchthaven op me wacht. Misschien wacht ze daar zelfs niet eens. Misschien laat ze me daar gewoon staan. Misschien heeft ze bedacht dat het vreemd is om me op te wachten, om me toe te laten in haar huis.

Ik kan niet meer terug. Of toch... de plank.

dinsdag 8 mei 2012

Zonsondergang

Ze keek me indringend aan. "Wat als ik het toch niet wil?" vroeg ze kalm. Ik zuchtte, we hadden het hier nu al zo lang over gehad. "Het komt wel goed." zei ik. Ik probeerde te glimlachen en dat probeerde zij ook. "Ik vertrouw je." zei ze. Ze nam mijn handen vast. "Maar laten we nog heel even hier blijven."

Ik ging in het gras liggen en gebaarde dat ik wou dat ze naast me lag. Ze legde haar hoofd op mijn borstkas en ik legde mijn arm om haar schouder. De zon was warm, maar niet meer zo fel als eerder die middag. Vanavond zou het misschien gaan stormen.

Ik rook aan haar haren. Zoals steeds deed de geur me denken aan die lange wandeling in het woud, ergens in de Vlaamse ardennen waarvan ik me de naam zelfs met veel moeite niet kon herinneren. We hadden er in het mos gelegen, net zoals nu, en ik had daar de geur van haar haren leren kennen. Sindsdien was ze in mijn herinnering van geuren één geworden met dat woud.

"Ben je bang?" vroeg ik.
- "Nee, niet echt." Ze zei het alsof ze het meende. "Jij?"
"Ik ben doodsbang." zei ik.
- "Ik ook."
Ze draaide haar hoofd zodat ze naar de bomen kon kijken.

Ik trok ze wat dichter tegen me aan en kuste haar hoofd. Met m'n hand ging ik over haar poep, naar boven onder haar t-shirt, over haar zachte rug. Ik voelde de littekenweefsels van alle keren dat ze zich in haar onhandige ongelukkigheid bezeerd had. Ik kende het verhaal van elk wondje; van het motorongeval dat een litteken op haar schouderblad achtergelaten had, over de schaafwond die ze opliep bij het snowboarden tot de kleine, ruwe plekjes die de chirurg over gelaten had bij het verwijderen van de talloze moedervlekjes. Ik had ze gekust en vertederd, die plekjes, en de gedachte dat ik die nu zou moeten missen viel als een baksteen op mijn maag.

"Heb je buikpijn?" vroeg ze?
- "Een beetje. En jij?"
"Nee, ik ben kalm."
Ze bleef even stil.

"Zal je mijn hand vasthouden?" vroeg ze.
Ik knikte, maar dat zag ze niet.
- "Natuurlijk."
Ze aarzelde.
"Tot het einde?"
- "Als je dat wilt."
Even stil.
"Ja, ik denk dat ik dat wil."

Er zat een eekhoorn in één van de bomen. Ze lag er naar te kijken, in stilte. Ze luisterde naar mijn ademhaling, ze ging met haar hand op zoek naar mijn hart. Ik probeerde mijn hartslag te voelen door haar vingers.

"Je hart slaat snel." zei ze.
Ik zei niets.

Ik ging rechtop zitten. Zij ging op haar knieën naast me zitten. Ik keek in haar ogen, die ogen waarin ik al zo vaak verdronken was. Die ogen die me in die vuile bar naar haar toe getrokken hadden. Die ogen die hadden gesmeekt op haar nu eindelijk te kussen en niet gewoon als een idioot voor haar te blijven staan.

Ik kuchte. Ik wist dat ik beter stil bleef, maar een plotse angst voor de toekomst begon me te verteren.
- "Wat als we nu eens gewoon in de auto stapten en naar Tibet reden?"
"Naar Tibet? Waarom naar Tibet?" vroeg ze.
- "Het is ver, ik kan nog lang bij je samen zijn."

Ze bleef me aankijken. Het leek alsof ze door mijn ogen in mijn schedel keek, op zoek naar mijn diepste gedachten.
"Het zou dom zijn, Daan." Haar linker mondhoek krulde zich tot een geforceerde glimlach die toch vertederend werkte.
- "Maar ik wil... vluchten".
"Abort mission?" zei ze lachend, deze keer voor echt.
- "Abort mission." zei ik, bloedserieus.
Ze schudde haar hoofd.
"Daan, mijn Daan."

Ik streelde over haar arm, zacht, de grove huid amper aanrakend.
"We moeten ermee doorgaan, Daan. Voor de anderen."
- "Wat kunnen mij die verdomde anderen schelen?" vroeg ik kwaad.
"Ze kunnen mij wat schelen, Daan." Ze keek streng.

- "Wat als ik niet zonder je kan leven?" vroeg ik.
Ik zou niet huilen, ik had haar beloofd dat ik niet zou huilen.
Ze dacht na. Ik voelde dat ze wat zou zeggen dat ik eigenlijk niet wou horen.
"Dan volg je me toch gewoon?"
Ik schudde m'n hoofd en trok haar lijfje dicht tegen me aan.

"De zon gaat bijna onder." zei ze zacht. "We moeten maar eens gaan."
Ik wou daar blijven zitten, tot de ochtend, om daarna gewoon terug naar huis te gaan.
Ze stelde zich recht en reikte me een hand toe. "Kom", zei ze, "het is tijd."

We klommen naar boven langs een smal pad. Soms moesten we takken wegduwen of door struiken waden om verder te gaan, maar een goed kwartier later kwamen we toch aan op de top van de berg. Een kleine open plek tussen de bomen bood een plateau waarvan we zowat de hele provincie konden zien. En net daar zou de zon straks onder gaan.

Zo stonden we daar, in die laatste zomerzon, arm in arm naar de wereld te kijken.
"Doe je 't voor de zon onder gaat?" vroeg ze zacht.
Ik knikte.
Zij knikte.
"Goed."

Ze deed een stapje achteruit en begon zich langzaam uit te kleden. Ze bleef in mijn ogen kijken, haar ogen niet afwendend. Ze schaamde zich niet voor haar lichaam, ze had een mooi lijfje. Ze glimlachte toen ze haar onderbroek uit deed.

Ze wenkte me. Ik deed een paar stappen naar voor en bleef staan terwijl ze me uit begon te kleden. Ze kuste m'n buik, m'n schouders, m'n rug en tot slot mijn lippen. Ik zag hoe ze zachtjes huilde.

Ze nam mijn hand en trok me mee naar een klein grasveldje op het plateau. Daar ging ze in het gras liggen en trok ze me naar zich toe. We vreeën.

Naast ons begon de zon steeds dieper onder de horizon te zakken. Ze kuste me en fluisterde in mijn oor dat het tijd was. Ik nam met mijn linkerhand haar linkerhand vast en keek in haar ogen. "Ben je zeker?" fluisterde ik. Ze knikte. Ik legde m'n rechterhand op haar keel en kuste haar lippen.

Ze worstelde niet. Ze bleef de hele tijd in mijn ogen kijken. En ik huilde pas als het licht in haar ogen was gedoofd.

Het vervolg

Ze zaten naar het scherm te staren. Hij zag dat ze ontroerd was door wat ze las. Onverzadigbaar bleef ze naar beneden scrollen, op zoek naar het vervolg. Maar ze kon het niet vinden, hij wist dat ze het niet zou vinden, simpelweg omdat het nog niet bestond.

Vond je 't mooi? Klik op "Vind ik leuk" en ik vertel je binnenkort een nieuw verhaal.

Hierzo ↑