Ze keek me indringend aan. "Wat als ik het toch niet wil?" vroeg ze kalm. Ik zuchtte, we hadden het hier nu al zo lang over gehad. "Het komt wel goed." zei ik. Ik probeerde te glimlachen en dat probeerde zij ook. "Ik vertrouw je." zei ze. Ze nam mijn handen vast. "Maar laten we nog heel even hier blijven."
Ik ging in het gras liggen en gebaarde dat ik wou dat ze naast me lag. Ze legde haar hoofd op mijn borstkas en ik legde mijn arm om haar schouder. De zon was warm, maar niet meer zo fel als eerder die middag. Vanavond zou het misschien gaan stormen.
Ik rook aan haar haren. Zoals steeds deed de geur me denken aan die lange wandeling in het woud, ergens in de Vlaamse ardennen waarvan ik me de naam zelfs met veel moeite niet kon herinneren. We hadden er in het mos gelegen, net zoals nu, en ik had daar de geur van haar haren leren kennen. Sindsdien was ze in mijn herinnering van geuren één geworden met dat woud.
"Ben je bang?" vroeg ik.
- "Nee, niet echt." Ze zei het alsof ze het meende. "Jij?"
"Ik ben doodsbang." zei ik.
- "Ik ook."
Ze draaide haar hoofd zodat ze naar de bomen kon kijken.
Ik trok ze wat dichter tegen me aan en kuste haar hoofd. Met m'n hand ging ik over haar poep, naar boven onder haar t-shirt, over haar zachte rug. Ik voelde de littekenweefsels van alle keren dat ze zich in haar onhandige ongelukkigheid bezeerd had. Ik kende het verhaal van elk wondje; van het motorongeval dat een litteken op haar schouderblad achtergelaten had, over de schaafwond die ze opliep bij het snowboarden tot de kleine, ruwe plekjes die de chirurg over gelaten had bij het verwijderen van de talloze moedervlekjes. Ik had ze gekust en vertederd, die plekjes, en de gedachte dat ik die nu zou moeten missen viel als een baksteen op mijn maag.
"Heb je buikpijn?" vroeg ze?
- "Een beetje. En jij?"
"Nee, ik ben kalm."
Ze bleef even stil.
"Zal je mijn hand vasthouden?" vroeg ze.
Ik knikte, maar dat zag ze niet.
- "Natuurlijk."
Ze aarzelde.
"Tot het einde?"
- "Als je dat wilt."
Even stil.
"Ja, ik denk dat ik dat wil."
Er zat een eekhoorn in één van de bomen. Ze lag er naar te kijken, in stilte. Ze luisterde naar mijn ademhaling, ze ging met haar hand op zoek naar mijn hart. Ik probeerde mijn hartslag te voelen door haar vingers.
"Je hart slaat snel." zei ze.
Ik zei niets.
Ik ging rechtop zitten. Zij ging op haar knieën naast me zitten. Ik keek in haar ogen, die ogen waarin ik al zo vaak verdronken was. Die ogen die me in die vuile bar naar haar toe getrokken hadden. Die ogen die hadden gesmeekt op haar nu eindelijk te kussen en niet gewoon als een idioot voor haar te blijven staan.
Ik kuchte. Ik wist dat ik beter stil bleef, maar een plotse angst voor de toekomst begon me te verteren.
- "Wat als we nu eens gewoon in de auto stapten en naar Tibet reden?"
"Naar Tibet? Waarom naar Tibet?" vroeg ze.
- "Het is ver, ik kan nog lang bij je samen zijn."
Ze bleef me aankijken. Het leek alsof ze door mijn ogen in mijn schedel keek, op zoek naar mijn diepste gedachten.
"Het zou dom zijn, Daan." Haar linker mondhoek krulde zich tot een geforceerde glimlach die toch vertederend werkte.
- "Maar ik wil... vluchten".
"Abort mission?" zei ze lachend, deze keer voor echt.
- "Abort mission." zei ik, bloedserieus.
Ze schudde haar hoofd.
"Daan, mijn Daan."
Ik streelde over haar arm, zacht, de grove huid amper aanrakend.
"We moeten ermee doorgaan, Daan. Voor de anderen."
- "Wat kunnen mij die verdomde anderen schelen?" vroeg ik kwaad.
"Ze kunnen mij wat schelen, Daan." Ze keek streng.
- "Wat als ik niet zonder je kan leven?" vroeg ik.
Ik zou niet huilen, ik had haar beloofd dat ik niet zou huilen.
Ze dacht na. Ik voelde dat ze wat zou zeggen dat ik eigenlijk niet wou horen.
"Dan volg je me toch gewoon?"
Ik schudde m'n hoofd en trok haar lijfje dicht tegen me aan.
"De zon gaat bijna onder." zei ze zacht. "We moeten maar eens gaan."
Ik wou daar blijven zitten, tot de ochtend, om daarna gewoon terug naar huis te gaan.
Ze stelde zich recht en reikte me een hand toe. "Kom", zei ze, "het is tijd."
We klommen naar boven langs een smal pad. Soms moesten we takken wegduwen of door struiken waden om verder te gaan, maar een goed kwartier later kwamen we toch aan op de top van de berg. Een kleine open plek tussen de bomen bood een plateau waarvan we zowat de hele provincie konden zien. En net daar zou de zon straks onder gaan.
Zo stonden we daar, in die laatste zomerzon, arm in arm naar de wereld te kijken.
"Doe je 't voor de zon onder gaat?" vroeg ze zacht.
Ik knikte.
Zij knikte.
"Goed."
Ze deed een stapje achteruit en begon zich langzaam uit te kleden. Ze bleef in mijn ogen kijken, haar ogen niet afwendend. Ze schaamde zich niet voor haar lichaam, ze had een mooi lijfje. Ze glimlachte toen ze haar onderbroek uit deed.
Ze wenkte me. Ik deed een paar stappen naar voor en bleef staan terwijl ze me uit begon te kleden. Ze kuste m'n buik, m'n schouders, m'n rug en tot slot mijn lippen. Ik zag hoe ze zachtjes huilde.
Ze nam mijn hand en trok me mee naar een klein grasveldje op het plateau. Daar ging ze in het gras liggen en trok ze me naar zich toe. We vreeën.
Naast ons begon de zon steeds dieper onder de horizon te zakken. Ze kuste me en fluisterde in mijn oor dat het tijd was. Ik nam met mijn linkerhand haar linkerhand vast en keek in haar ogen. "Ben je zeker?" fluisterde ik. Ze knikte. Ik legde m'n rechterhand op haar keel en kuste haar lippen.
Ze worstelde niet. Ze bleef de hele tijd in mijn ogen kijken. En ik huilde pas als het licht in haar ogen was gedoofd.