"Lukt het nog?" vroeg ik.
Ze zat op de houten tuinstoel met haar handen in haar schoot.
- "Lukt wat nog?" vroeg ze.
"Het leven." antwoordde ik.
Ze zuchtte.
- "Het lukt." zei ze. "En jou?"
Ik glimlachte.
"Het lukt."
Hoe kon ze op die paar jaar zomaar een meisje geworden zijn? Ik had het nooit voor mogelijk gehouden. Maar hier zat ze, voor me, met een rode wijn voor haar. Een meisje van dertien in een dozijn.
Ze glimlachte.
- "Ik wil een hond." zei ze plots.
"Een hond?"
- "Ja, een hond."
"Waarom?"
Ze bleef even stil.
- "Tegen de eenzaamheid."
Ik had voor haar willen moorden. Ik had voor haar willen sterven. Ik had voor haar bergen willen verzetten, ooit, in een lang vervlogen verleden. Ik had voor haar geschreeuwd, had voor haar gehuild, had alles gedaan wat ik eigenlijk niet had mogen doen. En nu, nu was het gewoon een meisje geworden.
"Ja, eenzaamheid" zuchtte ik.
Ze knikte.
"Het gaat wel over."
- "Ja, het gaat wel over."
"Het wordt best wel okay."
- "Het wordt okay."
Ik boog me voorover en kuste haar. Ze trok zich even terug, twijfelde, boog zich een beetje naar voren en drukte haar lippen op de mijne. Daarna trok ze zich weer terug, keek wat naar de vloer, keek me in de ogen, zei "sorry" en keek weer naar de vloer. Ik glimlachte en zei dat het niet gaf. Dat ze geen sorry hoefde te zeggen.
"Het is niet erg. 't Is enkel tegen je eenzaamheid."
Ze glimlachte verlegen en boog zich naar me toe.
Ik was niet eenzaam.
Ik had heel eventjes zomaar een meisje.