Donderdag avond. Ik zit, traditiegetrouw, met een halve pint voor mijn neus en een half opgerookte sigaret in de hand, aan de toog van café De Verloren Hoop te centrum Gent. Knut, mijn vaste strijdmakker in dergelijke nachten, zit naast me voor zich uit te staren; samen verloren in een eindeloze mijmering over het leven, het universum, kortom alles wat er is.
Het is rustig in De Verloren Hoop, de menigte beperkt zich tot het vaste cliënteel, de twaalf man en een paardenkop die, net als ik, de werkweek willen verzachten met enkele glazen gerstenat. Knut, echter, zit met een Ice-tea voor zijn neus omdat hij met de auto is. Ikzelf, niet met de auto maar met mijn niet-meer-zo-glanzende eeuwige strijdmakker, een Suzuki GSX750e motorfiets van bouwjaar 1982, beperk mij tot ééntje voor de smaak en een tweede om het af te leren. Dronken zullen we dus niet worden, maar 't is vooral voor de mijmering dat we hier zijn.
Een dronken medemens van bouwjaar lang voor 1982 klautert de barkruk naast me op en sommeert het meisje achter de bar om het volgende pintje te tappen.
“Hebt ge nog niet genoeg binnen, Jules?” merkt het bar-meisje op, maar Jules, erg op zijn pintje gesteld, werpt een “Nog eentje en we zijn naar huis” op en steekt het meisje een briefje van vijf euro in de hand.
“Allez, nog eentje dan. Maar 't is 't laatste he!” De man draait zich naar mij en zegt lachend “'t Is hier al mijn vierde laatste, Els kan niet meer tellen!” Bij het uitspreken van de naam Els gebaart hij met zijn hoofd in de richting van het bar-meisje en gaan zijn ogen even blinken. “'t Is toch een knap diertje hé, ons Els!”
Zoveel levenswijsheid kan ik natuurlijk niet in de wind slaan; Els is inderdaad een prachtig diertje. Jules krijgt zijn pint (én het wisselgeld) en de rust treedt weer in De Verloren Hoop. Knut, ik en Jules zitten voor ons uit te staren – of eerder te kijken hoe Els glazen wast.
“Weet je wat het probleem is met de huidige libertijnse maatschappij?” opper ik in Knut's richting, maar de paniekerige blik in zijn ogen verraadt dat hij het niet wéér over de teleurgang van het solidarisme en de destructieve natuur van de consumptiemaatschappij wilt hebben – laat staan over de smeltende poolkappen en het naderende Einde der Menschheid – dus ik hou mijn muil. Bovendien: de glazen zijn leeg en dienen dringend hervuld te worden.
Ik wenk Els en bestel een Ice-tea en een pintje. Of nee, Knut wilt graag een warme chocomelk met slagroom (angst in Els' ogen, weer heel die rotmachine opstarten), of nee... toch maar een Ice-Tea.
“Wat is dat, een Ice-Tea?!” zegt Jules spottend. “Wie drinkt er nu Ice-Tea op café?!” Knut haalt zijn schouders op: “Ik ben met de auto en ik moet morgen werken.” “Ah, dan is het je vergeven. Wat soort van werk doe je?” Jules ogen twinkelen van 't sociaal contact. “Ik ben software ontwikkelaar, ik werk momenteel in een web-development bedrijf.” “Aha, dan begrijp ik dat je niet teveel pintjes drinkt.” grapt Jules; de twinkeling is echter een stuk doffer geworden.
Even zitten we terug voor ons uit te staren. Els is bezig met de toog af te kuisen; we heffen de glazen zodat ze ook onze kleine leefwereld kan schrobben.
“Ik het ook informatica gestudeerd”; Jules verbreekt de stilte. “Vier jaar; aan de Schoonmeerstraat. Geslaagd met onderscheiding: ik ben Ingenieur in de Informatica.”
Even stilte.
“En nu ... nu zit ik aan den dop.” Jules heft het glas en kijkt me aan. “Weet je”, zegt hij, naar Knut wijzend, “'t is den slimste van den hoop. Pakt u ook maar een Ice-Tea in 't vervolg.”
Jules giet zijn laatste bier van de avond naar binnen en wenst ons in het algemeen en Els in het bijzonder, een goeie nacht. Hij neemt zijn jas en strompelt naar buiten, de koude bijna-lente-nacht in. Een kwartiertje later verlaten ook ik en Knut het pand en rij ik met een duizelingwekkende snelheid naar huis.