woensdag 5 juni 2013

Koppig.

"Ge zijt gewoon koppig." zei ze. Ze zuchtte. "Waarom ben je zo koppig? Je ziet toch dat 't niet goed voor je is." Ik antwoordde niet, ik keek enkel nors voor me uit. "Geef nu toch gewoon aan jezelf toe dat het niet had mogen zijn!" - "Fuck off" zei ik, "ik ga slapen", en ik ging naar de slaapkamer.

In m'n hoofd ontspon zich een wereld zonder haar. Ik verzon een wereld waar ik elke dag whisky dronk en naar Spinvis luisterde. Een wereld waar ik tot een stuk in de nacht aan mijn roman kon schrijven, ongestoord door mens, met enkel een dikke kater om me gezelschap te houden.

Het duurde een tiental minuten voor ze ook naar de slaapkamer kwam. Ik had de lichten al uit gedaan en ik lag met m'n rug naar de deur. Ik hoorde hoe ze de deur dicht deed en hoe ze, in het donker, haar kleren uit deed. Ze deed alles uit, behalve haar onderbroek. In het donker strompelde ze naar het bed.

Zou ik dat kunnen, vroeg ik me af? Zo zonder mensen leven? Hoewel, zonder mensen... ik zou natuurlijk wel nog af en toe eens iets gaan drinken. Maar ik zou alleen leven, als een monnik, toegewijd aan zijn werk. Geen meisjes, behalve de occasionele scharrel. Zou ik dat kunnen?

Ze stootte zich tegen de metalen frame van het bed. Ze vloekte. Ze vloekte meestal als ze zich pijn deed. Ze deed zich vaak pijn. En ik, ik was daar ondertussen verliefd op geworden.

Iedereen zegt altijd dat je iemand nodig hebt. Ik twijfelde daar aan. Ik dacht aan mijn tante, die ondertussen overleden was. Ik vroeg me af of zij gelukkig was; of zij alléén gelukkig was. Ik dacht steeds van wel, maar ik was nu helemaal niet meer zo zeker.

Ze kroop in het bed, maar kwam niet tegen me aan liggen. Ik voelde hoe ze naar mijn rug lag te kijken. Ik voelde hoe ze op zoek was naar iets om te zeggen. Ze zei niets; ze kuchte.

't Is toch een mooi leven, zo'n eenzaam leven?
Ik draaide me om. In het donker kon ik enkel het wit van haar ogen zien.

Ze zei niets, ze keek enkel in m'n ogen. In gedachten voelde ik haar marmeren borsten. Tien centimeter; veel verder kon ze niet van mij liggen. Ik wilde haar/ze tegen me aan drukken en fluisteren dat alles goed zou komen. Dat ze zich geen zorgen hoefde te maken.

"Hoe lang is het geleden dat we gepraat hebben?" vroeg ze.
- "We praten constant!" zei ik licht verontwaardigd.
"Nee, Daan. Dat we écht gepraat hebben."

Ik dacht na. Het was m'n eigen fout, natuurlijk. Ik was haar stilaan beginnen vergeten, was stilaan vergeten dat er nog wat anders was dan die verdomde roman.

- "Iets meer dan een jaar, zeker?"
"Ja." zei ze, "zoiets."
- "Het is nooit te laat, toch?"
"Jawel, Daan."
Ik dacht een zekere triestigheid in haar stem te horen, maar dat kon mijn verbeelding zijn.

"Ik ken je gewoon niet meer." Stilte.
- "Maar jij had toch ook tegen mij kunnen praten?" Stilte.
"Ik heb geprobeerd, Daan. Maar ik mocht niet van jou." Stilte.

Ik ging enkele centimeters dichter liggen.

- "Ik... Ik had het gewoon zo druk." Stilte.
"Ja, Daan. Je had het druk en je vergat om van met te houden." Stilte.

Ik legde m'n hand op haar gezicht, ging met m'n hand door haar krullen. Ik was nu meer gewend aan het donker, ik kon haar blauwe ogen zien. Ze keken triest. Alles was triest. Maar ik was enkel kwaad.

- "Ik ben nooit gestopt met van je te houden, Maaike."
Ze kuste m'n hand. Ik kroop nog een centimeter dichter.
Ik kon de warmte van haar borsten nu écht voelen.

Ze huilde. "Ik moet weg, Daan."
- "Nee, je moet niet." zei ik nors.
Ze herpakte zich.
"Ik wil weg, Daan."

Ik kroop nog een centimeter dichter. Ik sloeg m'n armen om haar heen en trok haar tegen me aan. Ze huilde zacht, alsof ik het niet mocht zien. Ze kuste m'n nek.

- "Ik wil niet dat je weg gaat." fluisterde ik. "Ik wil dat je terug komt. Ik wil je terug leren kennen."

Ze zei niets meer. Ze sloeg haar handen om me heen. Ik probeerde met haar te huilen, maar ik had enkel kwaadheid over. Kwaadheid die ik niet kon plaatsen. Kwaadheid op mezelf.
Een tiental minuten later lag ze te slapen.

Ik lag naar het plafond te staren. Het licht dat door een kier van het gordijn kwam sloeg een vreemde schaduw op het plafond.

Ik wou het me niet voorstellen, een leven zonder haar.
- De schaduw had eigenlijk iets van een meisje.

Ik beloofde mezelf dat ik dit niet wou opgeven. Ik wou al het mogelijke doen, ook al was het misschien al te laat.
- Het meisje op het plafond had een pop in haar hand.

Ik zou het beter maken, ik zou haar tonen hoeveel ik van haar hield.
- Waarom was het meisje met haar pop zo triest?

En zij zou me geloven en terug met me beginnen praten.
Ze zou terug van me beginnen houden en samen zouden we oud worden.

Zou het meisje met de pop niet mooi passen in een nieuw hoofdstuk voor de roman?

Het vervolg

Ze zaten naar het scherm te staren. Hij zag dat ze ontroerd was door wat ze las. Onverzadigbaar bleef ze naar beneden scrollen, op zoek naar het vervolg. Maar ze kon het niet vinden, hij wist dat ze het niet zou vinden, simpelweg omdat het nog niet bestond.

Vond je 't mooi? Klik op "Vind ik leuk" en ik vertel je binnenkort een nieuw verhaal.

Hierzo ↑